Eigenlijk ben ik dol op katten. Tegelijkertijd wil ik ze wel wégkijken, af en toe. Die tijd is bijna weer aangebroken, nu het naderend voorjaar sterke signalen uitzendt en het vogelvolkje zich druk maakt om het veilig stellen van broedplaatsen en het verkrijgen van nageslacht. Het bezweren van gevaren wordt dan wel eens uit het oog verloren, soms met fatale gevolgen. Verantwoordelijk daarvoor is een gedeelte van de buur(t)katten, het jachtinstinct ban je niet uit met voedzame brokjes of stukjes tonijn in saus. Ik kan het niet laten mij af en toe met een beker water in de strijd te werpen, meewarig (op afstand, dat wel) gadegeslagen door de zwart witte kat van de buren van onze buren. Het helpt, voor even, die beker water, al gooi ik zelden raak. Toch zijn poezen prachtige dieren, zoals Witje en Dutjes van ex-buurvrouw Meia. Ziék was ik, toen een van die twee, tijdens mijn oppasperiode, spoorloos verdween en intensieve navorsingen, tot óp Zuidhorns Oostrand, vruchteloos bleken….
Op deze foto communiceer ik met de witte, gehalsbande buurkat, die klagend op de vensterbank zit, binnenskamers. Weliswaar naast een kunstobject van Beale, 2001, maar echt vertroostend lijkt die omstandigheid niet. Later dunde de combinatie van moeder Wit en kind Rooie ons jonge-vogelbestand wel erg drastisch uit, de slachtoffers keurig op een rijtje achter de containers verzamelend. Hoe natuurlijk wreed is dat en wat is daarin de rol van de huisman en de huiskat?
foto: xa9janblaauw, 2002