Citaat:
(:)
Heel in de verte op de weg, zover als we konden zien, waren twee zwarte stipjes, er midden op, net als wij, maar dat waren twee Duitsers, die al ruim een kwartier druk aan het schieten waren.
Onze kolonel wist misschien waarom die twee mensen schoten, de Duitsers wisten het misschien ook, maar ik, echt, ik wist het niet. Voor zover ik me kon herinneren, had ik de Duitsers nooit iets misdaan. Ik was altijd heel aardig en beleefd tegen ze geweest. Ik kende de Duitsers wel een beetje, ik had zelfs samen met ze op school gezeten, toen ik klein was, in de buurt van Hannover. Ik had hun taal gesproken. Ik vond het toen een stelletje kleine lawaaierige imbecielen, met de lichte, ontwijkende ogen van wolven; we gingen met z’n allen de meisjes onder hun rokken grijpen, na school, in de bossen in de omgeving, en ook schoten we met pijl en boog, en met pistolen, die we voor niet minder dan vier mark kochten. We dronken zoet bier. Maar om ons daarvoor nou een kogel in onze donder te jagen, midden op de weg, zonder eerst met ons te komen praten, dat was me nogal een verschil, een hemelsbreed verschil. Dat woog niet tegen elkaar op. Feitelijk was de oorlog alles wat je niet begreep. (:)
Uit: "De eeuwige oorlog" – Oorlogsverhalen van o.a. Ambrose Bierce, Isaak Babel, Primo Levi en Adriaan van Dis – blz. 31/32 – Uitg. Meulenhoff 1993
Citaat uit "De oorlog was nog niet voorbij"- LOUIS-FERDINAND Cxc3x89LINE (uit "Voyage au bout de la nuit")